Ik steun je discussie T. De vergelijking van je post met een idee als ‘dat er weinig vrouwen bestaan omdat er weinig vrouwen in de politiek zitten of aan technische universiteiten‘ vindt ik overdreven. Als ik het goed begrijp ga je niet automatisch uit van het niet bestaan maar verwonder je je juist over de afwezigheid, en de lage exposure. Het is dan beter te vergelijken met een vraag als ‘
waarom zitten er weinig vrouwen in de politiek of aan technische universiteiten?‘. En wat dat betreft kan het voorbeeld van Nalle niet meer treffend zijn. Bij deze twee voorbeelden zijn er overduidelijk externe grenzen, waaronder een discriminatie van negatieve aard, die er voor zorgen dat een bepaalde groep ondervertegenwoordigd is. Ik merk hetzelf in een mijn eigen katolieke en conservatieve woonomgeving dat mannen vaak zelfs lacherig doen om vrouwen met ambities of vrouwen op hoge posities, en deze weinig serieus nehmen.
Ik wil wel twee kanttekeningen plaatsen bij je gedachtenlijn. Je maakt in grote mate gebruik van twee statistieken ‘de verdeling van Mensa in de wereld‘ en ‘het voorkomen van mensen met een donkere huidskleur bij hb-bijeenkomsten‘. Ik denk dat beiden statistieken door andere effecten worden gedomineert dan hetgene waar je de discussie om voert.
1)
Nederland telt ongeveer 20% allochtonen (1e + 2e generatie). Maar voor mensen met een donkere huidskleur is dat slechts 5.7% (ik ga dan uit van allochtonen met afrikaanse en surinaamse afkomst volgens
cbs, ik heb geen directe info over voorkomen van huidskleur).
Als gevolg van het weinig voorkomen van een bepaald kenmerk in het algemeen is het voorkomen van dat kenmerk in een selecte groep relatief zeer variabel. Laten we als voorbeeld nemen, een ideale verdeling voor het voorkomen van een bepaald kenmerk in een volledig willekeurige groep van 50 (het principe, wat eigenlijk neerkomt op de centrale limiet stelling, blijft gelden als je ook allerlei extra invloeden meerekent en niet uitgaat van een ideaal geval). De verdeling is dan als volgt:
Aantal voorkomen van donkere huidstint in een groep van 50 (5.7% kans voor een enkel geval) : Kans op dat aantal
0 : 5.3% voorbeeld berekening -> (1-0.057)^50
1 : 16%
2 : 24%
3 : 23%
4 : 16%
5 : 9%
6 : 4.1%
7 : 1.6%
Aantal voorkomen van allochtoon in een groep van 50 (20% kans voor een enkel geval) : Kans op dat aantal
06 : 5.5%
07 : 8.7%
08 : 12%
09 : 14%
10 : 14%
11 : 13%
12 : 10%
13 : 7.5%
14 : 5.0%
De kans op afwezigheid is inderdaad wel klein, slechts 5% (al betekent dat wel dat een groep van 50 mensen zonder een persoon met een getinte huid geen extreem appart geval is, zeker ook uitgaande van een ongelijke verdeling van het voorkomen). Maar belangrijker om te zien in deze statistiek is dat de variatie in aantallen voorkomen veel extremer is bij de donkere huidstint. Gemiddeld heb je 2.8 mensen, in een groep van 50, met een donkere huidstint en je hebt gemiddeld 10 mensen die allochtoon zijn. Bij die laatste (gemiddeld 10 allochtonen) is de relatieve afwijking van het gemiddelde velen malen kleiner. De kans op de helft van het gemiddelde aantal is bij de ene groep ongeveer 20% (ergens tussen de 1 en 2 mensen met donkere huidtint) en bij de ander slechts 3% (voor 5 allochtonen). Wat dit wil zeggen, een relatief grote afwijking voor wat betreft huidskleur is niet zo vreemd (je verwacht 5.7% maar je kunt met grote kans net zo goed een 2.85% tegenkomen), wat juist vreemd zou moeten zijn is een afwijking voor wat betreft allochtoon/autochtoon omdat dit relatief veel dichter bij het gemiddelde moet liggen (je verwacht een 10% in een grote groep en als je een 5% tegenkomt is dat veel zeldzamer dan de 2.85% bij de donkere huidskleur).
Ik hoop dat dit punt duidelijk is. Ik wil hier niet mee zeggen dat de observaties niet van belang zijn, maar dat je in je conclusie wel moet laten meetellen dat grote variaties niet zo vreemd zijn (waarbij dat extra sterk is met eigenschappen die slechts weinig voorkomen) en dat puur alleen al op basis van toeval variaties voorkomen. Het gevoel dat je krijgt aan de hand van zulke observaties moet je daarop aanpassen (niet dat het onterecht is maar mogelijk is het zwakker). Dit is niet iets wat mensen van nature goed doen.
2)
De observatie dat Mensa niet voorkomt in Afrika lijkt mij niet zo sterk (direct) te relateren met de huidskleur in die landen. Afrika is niet te vergelijken met arme landen als India en heeft ook een andere cultuur die in het algemeen minder gericht is op elite societies, of verenigingen in het algemeen.
Voor wat betreft het verschil met India en China. De scheiding tussen westerse wereld en derde wereld is niet meer zo duidelijk. Zie bijvoorbeeld na ongeveer 13.5 minuten in de video
http://www.gapminder.org/videos/ted-tal ... ird-world/. Je moet niet kijken naar het gemiddelde niveau van een land, maar naar de spreiding in dat land. In India en China zijn relatief grote welvarende groepen aanwezig (en die landen hebben ook nog eens een flink grote bevolking wat ook meetelt om een voldoende massa aan potentie te hebben voor het oprichten van een clubje). Is het dan vreemd dat er in Afrika zo weinig Mensa is (terwijl India en China dat wel hebben) omdat de mensen daar een donkere huidskleur hebben, of omdat de sociaal economische situatie daar heel anders is, ondanks een overeenkomst met gemiddelde welvaart?
Een andere manier om de vergelijking te maken: China en India zijn de 2e en 10e grootste economieen in de wereld.Het eerste afrikaanse land op die lijst zonder Mensa is Nigeria op plek 37 (SA en Egypte zijn plek 29 en 38). Mensa heeft daarbij slechts 50 nationale afdelingen.
Voor wat betreft de cultuur. Om het voorkomen van Mensa in afrika enige betekenis te geven met betrekking tot begaafdheid moet je het ook vergelijken met het voorkomen van sociale clubs in het algemeen. Mensa is een elite club. De oprichter is een britse advocaat. Bijna de helft komt uit de USA en bijna een vijfde komt uit Engeland. Je kunt je afvragen of het soort elite- gezeligheids-praat-discussie-clubje met anglosaksische oorsprong en model iets is wat past in de Afrikaanse cultuur. Vergelijk bijvoorbeeld met zoiets als de volgende passage uit American Anthropologist [59, 1957] (pag. 587-588):
Other groups concerned with recreation range from Improvement Leagues
and Women’s Institutes to cricket and football clubs. Some of the latter are
characterized by such colorful titles as Mighty Poisons, Hearts of Oak, Heroes,
etc. (Hodgkin 1956). Football teams are also run by associations of the former
pupils of certain schools, known as Old Boys Associations, which also organize
receptions and “send-offs” and sometimes hold evening classes. Most organizations
of the latter kind are modeled rather closely on European lines,
particularly the so-called “social club.” This is constituted for dining and
drinking purposes as well as for tennis, whist, billiards, ballroom dancing,
amateur dramatics, and other European recreational and cultural activities.
For the latter reasons, “social clubs” are mainly confined to the most Westernized
section of the population, including well-to-do professionals and businessmen
as well as teachers, clerks, and other white collar workers. Such clubs are
open to persons of any tribe, but members are expected to conform to European
patterns of social etiquette. Europeans themselves are frequently admitted
either as members or as guests. Examples of this kind of institution are
the Rodgers Club in Accra, the Island Club in Lagos, and the Bo African Club
in Sierra Leone. In the latter association, all official business and proceedings,
including lectures, debates etc., are conducted in English. At the weekly dance,
which is one of the club’s principal activities, the general rule is for the women
to wear print or silk dresses (without the head tie), and the men open-necked
shirts with a blazer or sports jacket. On special occasions evening dress is worn
by both sexes. In addition to its ordinary activities, this club undertakes a
number of public functions, including special dances to honor visiting notables.
It also entertains the teams of visiting football clubs, and its premises are used
for such purposes as political meetings and adult education classes (Little
1955).
*)
Behalve deze twee kanttekeningen kan ik nog wel een interessant effect toevoegen dat de discussie ten goede komt (of juist niet omdat het gaat over verschillen terwijl ik helemaal niet wil impliceren dat er ook verschillen zijn, het gaat enkel over het geval
als er verschillen zijn).
Voor twee normale verdelingen met een gelijke spreiding maar een verschillend gemiddelde, zijn de verschillen extra groot bij de uiteinden van die verdelingen. Een normale verdeling is als een exponentiele verdeling (ieder stapje verder is de kans een bepaald percentage kleiner), maar dan met die daling steeds sterker (het percentage kleiner bij elk stapje is niet constant maar wordt steeds sterker).
Een klein effect in het verschil van gemiddelde heeft dan een groot effect bij de extreme waarden. Bijvoorbeeld stel dat het gemiddelde voor groep A 99 is en voor groep B is het 101 (beide normaal verdeeld met een spreiding 15), dan is de verhouding tussen mensen uit groep A en mensen uit groep B, rond een bepaalde waarde, steeds kleiner naarmate die waarde groter is. Bijvoorbeeld de verhouding A:B met mensen tussen de 95 en 105 is precies gelijk 1:1, met mensen tussen de 110 en 120 is het 22:25, met mensen tussen de 130 en 140 is het 3:4, extreme intelligentie zeg >145 dan is de verhouding 2:3. Twee iq puntjes verschil in gemiddelde kom je dus niet tegen als verschillen in de middenmoot, maar juist bij de extremiteiten.
Dit is ook een reden waarom verschillen, in voorkomen van een bepaalde intelligentieklasse, tussen twee groepen zo lastig te meten is. Voor de extreme intelligenties zijn de verschillen groot maar het is lastig om voldoende testpersonen te vinden. Voor intelligenties dichter bij de middenmoot kun je makkelijk veel testpersonen vinden maar de verschillen zijn kleiner.
**)
Ik heb verder het gevoel dat de discussie voornamelijk om gevoel draait. Een iets duidelijkere, objectieve, stelling zou misschien goed dienst kunnen doen om de discussie te begeleiden.